In onze laatste post van drie weken geleden waren we nog in Naivasha, Kenya. Inmiddels zitten we in Uganda, dus heel wat om jullie over bij te praten!
Maralal
Gewapend met onze eerder verworven kennis over matatu-kaartjes kopen tegen niet-Mzungu-prijzen stonden we weer op het busstation van Naivasha met maar één doel: een kaartje naar Nyahururu en daar geen shilling meer voor betalen dan de normale prijs. Naivasha was het ergste tot nu toe, waarbij we echt aangevallen/omringd werden door tientallen mannetjes die ons dolgraag de juiste matatu wilden wijzen, maar dan wel voor een hoge prijs. Het kostte wat rondvragen, negeren, onderhandelen en bluffen — “OK, dan gaan we toch níet?” — maar uiteindelijk hadden we kaartjes voor een normale prijs (van 800 voor 300). Na wat wachten vertrok de matatu op weg naar onze eerste tussenstop.
Het blijft Afrika, dus onze chauffeur moest eerst nog even tanken. En halverwege de rit besloot hij z’n remschijven maar even te laten vervangen bij de lokale garage. Wat overigens ook echt nodig was; hij was al ijzer op ijzer aan het remmen: aan preventief onderhoud doen ze hier niet.
Enfin, een half uur later konden we weer. Behalve dat de chauffeur vond dat er nog wel wat mensen bij konden en hij meerdere rondjes ging rijden door het dorp om passagiers te vinden. Een vrij mondige Keniaanse dame aan boord begon daar op een gegeven moment op hoge toon over te klagen, waarop de chauffeur de muziek maar harder zette. Waarop Anneke vervolgens vroeg of de muziek wat zachter mocht ivm oorpijn, en de dame haar kans schoon zag om opnieuw te klagen. Lastig hoor, voor de chauffeur 😉 Je maakt nog eens wat mee…
In Nyahururu bleek er die middag nog een matatu naar Maralal te gaan, dus namen we die.
We wilden naar Maralal, hart van de Samburu-provincie, omdat we naar de oostkant van Lake Turkana wilde, wat ontzettend mooi zou zijn. Tot aan Maralal gaat er nog openbaar vervoer, daarna wordt het wat ingewikkelder (liften op een vrachtwagen) maar we gingen er vanuit dat we wel iets zouden vinden. We merkten op de rit ook echt dat we de bewoonde wereld aan het verlaten waren. De weg werd steeds slechter, en het landschap ging van groen naar bruin.
Ruim vier uur hobbelen later kwamen we aan in Maralal. We waren de matatu net uit of het begon te stortregenen, maar na een minuut of 20 was dat voorbij en liepen we naar ons hotel.
We zijn uiteindelijk een paar dagen in Maralal geweest maar het is ons niet gelukt om vervoer verder naar het noorden te vinden. Wel hebben we een leuke tijd gehad in Maralal. Het is een bijzonder dorp, gemoedelijk, en er is niet veel te doen, maar dat maakt voor een paar dagen niet uit. Toevallig keken we hier een film die we mee hadden genomen op reis, “De Blanke Maasai”, die zich hier in de buurt bleek af te spelen. Maralal kwam nog voorbij en we zagen zelfs een bord van ons hotel in de film. Best grappig!
Eén middag zijn we de heuvels net buiten het dorp ingelopen en daar hadden we wat mooie uitzichten.
Naar de kerk
Op zondag hebben we ons gewaagd aan een lokale kerkdienst. Ons was verteld dat de dienst van de El Shaddai Restoration Ministries kerk (een hele mondvol, daar houden ze hier van) in het in het engels zou zijn, maar een kwartier de preek in bleek toch echt dat het bij Swahili zou blijven, dus we hebben zo onopvallend mogelijk het gebouw verlaten. We waren zowiezo niet van plan om tot het einde te blijven, want een kerkdienst hier duurt een uur of vier. Afrikanen houden van herhaling… Op een gegeven moment vlogen de stoppen er ook nog door, omdat ze de luidsprekers zo hard mogelijk zetten (zodat de hele omgeving kan meegenieten van de dienst).
Dat het verlaten van de kerk niet helemaal onopvallend was geweest bleek de volgende dag toen de cassière van de supermarkt ons herkende. Ze zei dat ze het zo jammer vond dat we weg waren gegaan omdat we het niet verstonden en de volgende keer zou ze voor ons vertalen. We stelde haar gerust dat het goed was en dat we de volgende zondag alweer ergens anders in het land zouden zijn.
Springs of Hope
Bij het informeren naar vervoer naar het noorden maakten we ook kennis met John, een local die naar eigen zeggen hielp bij een weeshuis in de buurt en een opvanghuis voor gehandicapten. We zijn altijd wat sceptisch over dit soort dingen — er zijn nu eenmaal veel mensen in Afrika die denken dat ze voor van alles en nog wat geld van je kunnen krijgen — maar deze man kwam heel eerlijk en integer over. Hij vertelde dat hij alles wat hij kon sparen aan de twee projecten gaf; en dat konden we ook wel aan zijn kleren zien. Hij zei ook dat hij echt geen geld wilde van ons maar alleen wilde dat wij in Nederland van deze plek zouden vertellen. Dus we besloten achterop zijn motor te springen en met hem mee te gaan naar het weeshuis.
We kregen een rondleiding door het weeshuis, dat Springs of Hope heet. Het was indrukwekkend hoeveel ze daar met weinig middelen doen en met hoeveel liefde ze dit werk doen. Er wonen ruim 40 kinderen, waarvan eenderde HIV heeft (en daar medicijnen voor krijgt). (HIV-besmetting wordt gezien als een vloek, dus als de ouders van het kindje niet meer leven, wil hun familie er vaak ook niet voor zorgen). Het weeshuis is volledig door locals opgezet en wordt door twee huismoeders en een directrice en John gerund, en ze doen veel aan lokale fondsenwerving, wat soms best lastig is. De middelbare school is niet gratis in Kenia en als ze hiervoor een aanvraag doen voor een kind (ze vinden het heel belangrijk dat elk kind een goede opleiding krijgt), is het afhankelijk van welke stam het kind is of ze geld krijgen… Als het kind een Turkana-naam heeft en ze vragen geld bij het Samburu-kantoor, dan krijgen ze vaak geen geld, maar als het kind Samburu is wel. Ja, de stammenstrijd is nog niet volledig gestreden… Verder krijgen ze ook regelmatig het een en ander van buitenlanders die hen bezoeken. Zo heeft een Duitser bijvoorbeeld een extra gebouw laten bouwen.
Ze proberen ook zo veel mogelijk zelfvoorzienend te zijn. Zo hebben ze hun eigen koeien voor melk, hebben ze een moestuin en zijn ze begonnen aan een vijver met vissen (om te eten en te verkopen).
Bij ons bezoek drongen ze helemaal niet aan op geld geven, maar werd met veel liefde laten zien wat ze doen. Hartverwarmend vonden we dat ze de kinderen ook leren om te geven. Ze hadden recentelijk veel kleding gekregen en alle kinderen moesten voor elke twee kledingstukken die ze kregen één kledingstuk weggeven. Dat doen ze dan in de (arme) dorpjes rondom Maralal. (Hoe mooi zou het zijn als we Nederlandse kinderen alleen speelgoed geven als ze ook iets weggeven?!) We besloten om spontaan geld te geven, omdat we zo geraakt waren door deze mooie mensen. Ze hadden niet genoeg matrassen waardoor kinderen soms met z’n tweeën of drieën in een bed moesten slapen. Daarom hebben wij geld gegeven voor meer matrassen, zodat nu alle bedden een matras hebben en de kinderen beter kunnen slapen! Een paar dagen later kregen we een e-mail met een foto met de nieuwe matrassen op de bedden.
En bij deze, om te voldoen aan het verzoek van de mensen die dit leiden: mocht je iets willen geven, laat het ons weten. Ze hebben ook muggennetten (á 5 euro) nodig en de kinderen krijgen weinig fruit (een mango kost 25 cent, een banaan 5 cent en passionfruit is 6 voor 50 cent). Dus mocht je geld aan arme kinderen in Afrika willen geven, dit komt direct op de goede plek terecht!
Misschien wel leuk om erbij te vermelden: omdat het zo lastig was om verder te reizen, hadden we die dag overwogen een auto te huren á 100 dollar per dag (is hier heel duur). Uiteindelijk hebben we besloten dit niet te doen, omdat we het een te bizar hoog bedrag vonden voor zoiets, en het bedrag in zo’n schril contrast staat met wat mensen hier hebben. Omdat we hierdoor 400 dollar ‘bespaarden’, konden we gul geven aan het weeshuis en met volle overtuiging kunnen we zeggen dat we heel blij zijn dat we het aan deze kinderen i.p.v. aan onze reis hebben uitgegeven! Heel dankbaar voor deze ontmoeting en dat we iets konden betekenen voor deze kinderen.
Kericho
Onze volgende stop was Kericho, hét theeplantagedorp van Kenia. Meerdere hobbelige matatu-ritten van Maralal terug naar Nyahururu en vandaar naar Kericho kostte ons de hele dag.
Het hele thee-gebeuren is niet heel toeristisch, maar achter het Tea Hotel net buiten het dorp was een theeplantage waar je op eigen gelegenheid rond mocht lopen dus daar besloten we heen te gaan. Het hotel zelf is nog uit de Britse tijd met wat vergane koloniale charme.
De tuin en theevelden zijn mooi maar niet heel groot dus na een half uurtje hadden we het wel gezien. Maar we hadden wel behoefte aan iets meer lichaamsbeweging, dus stippelden we onze eigen wandeling uit naar een weg die we in de verte zagen liggen.
Dat werd een onverwacht leuke wandeling waarbij we door de natuur en langs lokale huisjes kwamen. Wat kinderen keken ons half bang, half nieuwsgierig aan; kennelijk komen hier weinig mzungus langs.
Theeplanten hebben een mooie lichtgroene kleur waardoor zo’n veld met theeplanten een prachtig plaatje oplevert.
Veel theeproducenten bieden hun werknemers woningen aan vlak bij de theeplantage. Je ziet hier en daar dus wat “arbeidersdorpjes”.
Om terug te komen moesten we hier en daar door de theevelden doorsteken op de paden die de theeplukkers op doordeweekse dagen gebruiken.
Kakamega
Onze laatste stop in Kenia werd Kakamega Forest, een groot regenwoud (dat vroeger nog veel groter was), met veel vogels en apen. We hebben hier weer eens gekampeerd, heerlijk in de natuur.
Bij de camping was een simpele keuken waar we weer eens ons eigen eten konden koken: spaghetti met heel veel verschillende groenten… mmmmm! De keuken was wel enigszins primitief, want het had geen stromend water, en geen afwaszeep en -borstel. En koken in niet-teflon-pannen blijft ook een uitdaging…
De volgende dag was het vroeg op want een van de mooie dingen die je hier kan doen is een sunrise walk, naar een heuvel vanwaar je prachtig uitzicht over het woud hebt. Om half vijf ging de wekker en om 5 uur stonden we klaar om te gaan wandelen. Het bos werd langzaam wakker, je kon af en toe de kolobus-apen horen. Vlak voor zonsopgang kwamen we op het hoogste punt in de omgeving. Prachtig om hier de dag te zien beginnen.
Op de terugweg konden we het bos wat beter zien aangezien het nu licht was. Er waren allerlei apen, vogels en bloemen te bekijken.
Een laatste nacht in Kenia, in onze tent, en toen was het tijd om de grens over te steken naar Uganda! Onze spullen werden achterop twee motorfietsen vastgemaakt, wij sprongen erbij, op weg naar de bewoonde wereld (door een grote rode stofwolk).